“Moedertje eten, tafeltje dekje” Het is vrijdagmiddag kwart over vijf. De tafel is gedekt en ik heb alle bewoners gevraagd om aan tafel te komen omdat we zo gaan eten. Ada gaat zitten, kijkt naar de gedekte tafel, spreekt dit zinnetje uit en vertelt hierbij dat haar kleine broertje dit altijd zei tegen hun moeder. Waar deze herinnering ineens vandaan komt weet ze niet. Ze herhaalt het nog een paar keer. “Moedertje eten, tafeltje dekje. Moedertje eten, tafeltje dekje” Ik weet nooit of een herinnering bij onze bewoners een mooie is, of een minder fraai exemplaar en om zeker te weten dat Ada niet onbedoeld kwets vraag ik of het een mooie herinnering is. Ada vertelt me dat het een herinnering is die aan de ene kant wel mooi is omdat het haar aan haar broertje doet denken, maar aan de andere kant ook wel een hele nare.
“Wij hebben niet altijd eten gehad, weet je” vertelt ze me. “In de oorlog hebben we honger gekend” Ik zie hoe haar lichaam zich begint te spannen. Het eerste dat in me op komt is proberen Ada uit deze nare herinnering te halen, maar al snel bedenk ik me. Wie ben ik om Ada te beletten om te praten over nare dingen? Waarom zou ze er niet over mogen praten? Ik ken haar als vrouw die haar emoties kan tonen zonder dat zij hiervan helemaal van slag raakt en hier niet meer uit kan komen. Hoewel ik het moeilijk vind om vragen te stellen over zo’n moeilijk en pijnlijk onderwerp, geen idee waarom, is dat wel wat ik doe. En Ada vertelt.
“Soms moesten we zoeken naar eten en dan vonden we niks. Dan gingen we met honger naar bed” Ik zie de tranen in Ada’s ogen opwellen. “Mijn broertje snapte dat niet, die stond aan mijn moeder’s benen en zei dan ‘moedertje eten, tafeltje dekje’” De stilte die valt is er niet alleen een die iets over geluid vertelt, maar ook zo een die je voelt en die je aan het denken zet. Ik vertel Ada dat ik het vreselijk vind dat zij dit mee heeft moeten maken en dat het me heel erg lijkt dat zij dit haar hele leven met zich mee heeft moeten dragen. “Ach” zegt ze, terwijl ze haar schouders ophaalt “Het leven ging gewoon door en de pijn is in de loop der jaren wel minder pijnlijk geworden”
Ineens begint ze onbedaarlijk te huilen. “We moesten soms ook schuilen voor bombardementen, en we moesten ook wel eens vluchten” Ik sla mijn arm om Ada heen en laat haar huilen, hopend dat ik het niet verkeerd heb ingeschat. Had ik toch moeten proberen haar niet te laten praten over nare dingen? Maar gedane zaken nemen geen keer. Het zou op dit punt niet eerlijk zijn om het ineens over iets anders te hebben.
Als je mijn verhalen vaker leest dan weet je misschien dat we 2 Ada’s op onze afdeling hebben. Andere Ada, ik zal haar nu even Ada G. noemen, mengt zich ook in het gesprek. “Ja, die oorlog was echt vreselijk. En nu is er ook hier en daar oorlog, daardoor moet ik ook vaak terug denken aan wat ik heb meegemaakt” Ik vraag haar of het haar bang maakt om op het nieuws te zien dat er op meerdere plekken oorlog is. “Nou, het is natuurlijk niet prettig, maar ik heb mijn geloof en dat zorgt dat ik er niet heel erg bang van word”
Omdat beide Ada’s naast elkaar aan tafel zitten kon ik tussen hen in gaan zitten. Troostend sla ik mijn arm om hen allebei en zo zitten we even stilletjes bij elkaar. Ada en Ada praten met elkaar, ik stel vragen. De ene Ada huilt en de andere Ada troost. Wanneer de tranen van Ada opdrogen zegt Ada G. “wat hebben we het nu dan goed he, we zijn gezegend dat we in een land zonder oorlog mogen leven” De twee dames kijken elkaar aan en glimlachen naar elkaar. De pijn en het verdriet vlamden even op door een herinnering en doofden weer uit door erover te praten.
Het is niet zo vanzelfsprekend dat onze bewoners praten over moeilijke onderwerpen, en iedere keer dat iemand zulke herinneringen en emoties met mij deelt voel ik me enorm bevoorrecht. “Dankjulliewel dat jullie dit met me wilden delen” zeg ik tegen hen, en van beiden krijg ik een liefdevolle aai over mijn wang en hand.