Lientje leerde Lotje lopen langs de Lange Lindenlaan. Maar toen Lotje niet wou lopen liet Lientje Lotje staan.
Naar het waarom konden we lange tijd alleen maar raden. Ik zocht Lientje en Lotje op en bezocht samen met deze twee jonge dames de Lange Lindenlaan die zij eens samen op en neer liepen en kwam achter de reden waarom Lotje niet wilde lopen.
Wie de Lange Lindenlaan bezoekt waant zich in een sprookjesachtig bos. Hoewel deze laan middenin een drukke stad ligt is deze plek een oase van rust. Vogels fluiten hun lied, begeleidt door het ruisen van de wind door de hartvormige bladeren. Zo af en toe klinkt een hol “rikketik-tok” van een bonte specht die het concert wat ritme geeft. Het zonlicht vind gaten in het bladerdak en vanwege een altijd aanwezige lichte nevel die de laan iets mysterieus geeft, stralen zichtbare banen van licht van boven naar beneden. Hier en daar werpen ze licht op de grond die bedekt is met aarde en bladeren, als een soort voetlicht op een podium. De bodem knerpt onder mijn voeten, met af en toe een luid “tak!” erdoorheen, alsof datgene waarop ik sta zelf vertelt wat het is. Terwijl we over de laan lopen valt me op hoe lekker het hier ruikt en ineens valt me op dat er tussen de lindebomen niet alleen struiken, maar ook bloemen in allerlei vormen, maten en ook geuren staan. Ik sluit mijn ogen en ik probeer de bloemen die ik gezien heb te onderscheiden, maar het zijn zoveel geuren dat dat niet echt lukt. Het is een zware bloemengeur waar iets aarde-achtigs doorheen sluiert. Fris, warm en troostend tegelijk.
Lientje, Lotje en ik lopen over de laan, en ik hoor de jongedames tegen elkaar fluisteren “hier moet het ergens zijn” Met “het” bedoelen ze de poort die er eens voor zorgde dat Lotje bleef staan en absoluut niet verder wilde lopen. De poort zelf is niet meer, maar als je weet waar je moet zoeken kun je zien waar het portaal tussen twee werelden heeft gestaan.
Alsof ze tegen een onzichtbare muur lopen staan de twee ineens stil, beginnen druk te kwebbelen en te gebaren. Ze wijzen naar een opvallende struik. Opvallend omdat door de bladeren heen, alsof ze doorzichtig zijn, je de takken kan zien zitten. De bladeren pulseren licht, nodigen uit om dichterbij te komen, maar eenmaal dichterbij verdwijnt de doorzichtigheid en de bladeren nemen hun bekende bladerachtige vorm aan, de takken weer verbergend achter het matte groen. We hebben “het” gevonden. In al die jaren is er nog niks veranderd, Lientje neemt het voortouw en Lotje volgt. Samen stappen de dames het pad af de struiken in en wanneer ze gevonden hebben waar we voor komen wenken ze dat ik dichterbij moet komen.
Wat ik daar zie overtreft al mijn verwachtingen. Lientje staat met een voet op een boomstronk en stampt hier drie keer hard op waardoor er een hol “plok!” klinkt, gevolgd door een luid gekraak en geritsel. De boomstronk begint uit te groeien tot een struik, een kleine boom, nee, een volgroeide eik! Een oude eik met rimpels in de stam waar de gemiddelde 90 jarige jaloers op zou zijn. De stam van de eik is zo dik dat je, als je deze uit zou hollen, met gemak met 3 personen in zou kunnen staan zonder in elkaars aura te staan.
Lientje grinnikt om de verbazing die zij op mijn gezicht ziet. Ze legt haar hand tegen de ruwe bast en geeft een harde schop tegen de dikke kronkelende wortel waar mijn oog op valt. De boom begint te schudden alsof hij het koud heeft en de trilling die dat veroorzaakt kruipt langzaam naar boven waardoor de takken beginnen te zwaaien als een uitgelaten publiek, de bladeren spartelend aan hun uiteinden. Alsof er van binnenuit iemand met een zaag bezig is, verschijnt er ineens een lichtgevende lijn die van beneden naar boven loopt, een halve cirkel beschrijft en doorloopt in een lijn van boven naar beneden. Als een soort…. Poort! De poort is helemaal niet weg, hij is er nog, je moet alleen weten waar je zoeken moet, én weten hoe je de poort tevoorschijn tovert.
“Als ik door deze poort heen ga dan kom ik nooit meer terug” vertrouwt Lotje me toe. “Het was niet voor niks dat ik niet wilde lopen, als ik namelijk terug zou gaan door die poort, dan zou ik weer een oude vrouw zijn” Ik keek haar vragend aan, hoe kan een poort er nou voor zorgen dat je oud wordt? “Deze poort is een tijdmachine die je kan gebruiken als een retourreis zoals je wel eens met de trein maakt. Je kan heen en terug, alleen deze poort kan je niet oneindig gebruiken zoals een trein. Deze poort geeft je recht op één retourtje. Ik ben als jong meisje door de poort gekomen, en in deze wereld zal ik altijd een jong meisje blijven. Als ik terug ga, dan ben ik weer mijn oude ik. Letterlijk en figuurlijk, want aan de andere kant van de poort ben ik 99 jaar”
Lientje vult aan “het versje klopt dus niet helemaal, ik liet Lotje bíjna staan maar bedacht me nog net op tijd”. “Ja”, zegt Lotje, “je wilde door de poort terug gaan in de hoop dat ik je zou volgen” Ik begrijp wel waarom het versje zegt dan Lientje Lotje liet staan. Het woordje “bijna” zou er voor zorgen dat het versje niet zo lekker meer zou lopen, en dan zou het ongetwijfeld niet zo bekend zijn geworden als dat het wel werd.
Dat geldt trouwens ook voor het tenenkrommende woordje “wou” op de plek waar ieder weldenkend mens “wilde” zou zeggen 😉