“Meneer de Jong wil zijn bed niet uit, hij gaat dood in een vies bed” mijn collega komt naar me toe en vertelt me dit. Ze zou meneer helpen met douchen en meteen even zijn bed verschonen, maar meneer de Jong zag dit niet zitten. Nou komt meneer vaker moeilijk uit bed, maar deze uitspraak maakt dat ik toch ook zelf even een kijkje ga nemen. Wanneer ik zijn kamer in loop en zijn naam zeg begint hij bij het horen van mijn stem eigenlijk meteen te huilen. Opgegroeid met alleen maar broers was het voor meneer de Jong eigenlijk altijd not done om te huilen, vertelde hij me eens. Echte mannen huilen niet, zo is meneer opgevoed en opgegroeid.
Liggend in bed, het is pas half negen in de ochtend, dringen de tranen zich aan hem op, en steeds wanneer hij opnieuw begint te huilen slaat hij onmiddellijk zijn handen voor zijn gezicht en ogen. Alsof hij wil zorgen dat ik zijn tranen niet zie. Maar ik zie ze wel. “Bij mij kunt u huilen, meneer de Jong. Ik ben een meisje, bij mij zijn uw tranen en uw verdriet veilig” Even lijkt het erop dat meneer zijn verdriet toestaat, heel kort huilt meneer zonder zijn gezicht te verbergen, maar al snel bedekken zijn grote handen zijn gezicht, zijn ogen en zijn tranen.
“Ik hoop dat mijn broers daarboven zijn en dat ik ze weer zie” zegt hij terwijl hij naar boven wijst. “Misschien zie ik daar ook mijn zusje wel en kan ik haar eindelijk leren kennen” Blijkbaar kijk ik verbaasd bij het horen over een zusje, want ik krijg uitleg over het zusje dat hij nooit gekend heeft. “En als ik dood ben, dan hoop ik dat ze ‘Langs het tuinpad van mijn vader’ draaien” waarop meneer de Jong tranen met tuiten begint te huilen. En hoe hard ik ook mijn best doe, de brok in mijn keel krijg ik niet meer weg. Bij mij lopen nu ook tranen over mijn wangen, opgeroepen door een stukje tekst uit het bekende lied van Wim Sonneveld “het Dorp” in combinatie met het uitspreken van zijn wens over het zien van zijn broers en zusje. Wat een kwetsbaarheid laat deze sterke man die nooit mocht huilen hier ineens zien.
“Nu moet ik ook huilen, meneer de Jong” en verbaasd kijkt hij mij aan. Ik vertel hem dat zijn verhaal, zijn wens en het in gedachten horen van dit lied me oprecht ontroeren. Nog niet zo lang geleden vroeg dezelfde meneer de Jong wat voor mij mijn werk nou zo mooi maakt. Ik help hem dit herinneren en vertel daarbij dat het momenten zijn als deze die maken dat ik mijn werk met zoveel liefde doe. “Je bent een bijzonder mens” is zijn antwoord, gevolgd door de belofte dat wanneer meneer in de hemel aankomt hij daar een plekje voor me zal reserveren.
We praatten nog even verder, tot meneer mij vraagt of ik hem nog even met rust wil laten. Mijn collega brengt hem een ontbijtje met een kopje koffie, en later op de ochtend zie ik meneer in de huiskamer zitten. Met een glimlach op zijn gezicht, de sombere bui van eerder die ochtend is als sneeuw voor de zon verdwenen.